2 Nu dwingen mijn gedachten mij toch tot een antwoord,omdat het in mij stormt.
3 Ik hoorde een voor mij smadelijke terechtwijzing,maar geest zonder inzicht gaf mij antwoord.
4 Weet gij dit soms van oudsher,sedert de mens op aarde geplaatst is?
5 Voorzeker, het gejubel der goddelozen duurt kort,en de vreugde der godvergetenen slechts een ogenblik.
6 Al verheft zich zijn trots hemelhoog,en raakt zijn hoofd aan de wolken,
7 hij gaat als zijn drek voor altijd te gronde;wie hem gezien hebben, zeggen: Waar is hij?
8 Als een droom vervliegt hij, onvindbaar,hij wordt weggevaagd als een nachtgezicht.