4 Weet gij dit soms van oudsher,sedert de mens op aarde geplaatst is?
5 Voorzeker, het gejubel der goddelozen duurt kort,en de vreugde der godvergetenen slechts een ogenblik.
6 Al verheft zich zijn trots hemelhoog,en raakt zijn hoofd aan de wolken,
7 hij gaat als zijn drek voor altijd te gronde;wie hem gezien hebben, zeggen: Waar is hij?
8 Als een droom vervliegt hij, onvindbaar,hij wordt weggevaagd als een nachtgezicht.
9 Het oog, dat hem bespeurde, aanschouwt hem niet meer,en zijn woonplaats ziet hem niet terug.
10 Zijn zonen moeten de gunst van geringen zoeken,en zijn eigen handen moeten zijn vermogen afgeven.