10 Hun stier bespringt en mist niet,hun koe kalft en heeft geen misdracht.
11 Hun knapen laten zij uittrekken als een kudde,hun kinderen huppelen in het rond.
12 Zij zingen bij tamboerijn en citer,en zijn vrolijk bij de tonen der fluit.
13 Zij brengen hun dagen door in voorspoed,en in vrede dalen zij in het dodenrijk neer.
14 Maar tot God zeiden zij: Wijk verre van ons,want aan de kennis uwer wegen hebben wij geen lust.
15 Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen,en wat baat het ons, dat wij bij Hem zouden aandringen?
16 (Gij zeidet:) Zie, hun voorspoed staat niet in hun eigen macht,de raadslag der goddelozen is verre van mij.