31 Wie verwijt hem zijn gedrag in zijn aangezicht?En heeft hij iets gedaan, wie vergeldt het hem?
32 Hij wordt ten grave gedragen,en voor zijn grafheuvel draagt men zorg.
33 Zacht dekken hem de kluiten in het dal,iedereen sluit zich aan achter hem,en voor hem uit (gaan) ontelbaren.
34 Ach, wat troost gij mij toch met ijdele woorden,en uw antwoorden – slechts bedrog blijft ervan over!