7 Waarom blijven de goddelozen in leven,worden zij oud, nemen zelfs toe in kracht?
8 Hun nakroost blijft bestendig met hen,hun spruiten zijn voor hun ogen.
9 Hun huizen zijn veilig, zonder vrees,Gods roede treft hen niet.
10 Hun stier bespringt en mist niet,hun koe kalft en heeft geen misdracht.
11 Hun knapen laten zij uittrekken als een kudde,hun kinderen huppelen in het rond.
12 Zij zingen bij tamboerijn en citer,en zijn vrolijk bij de tonen der fluit.
13 Zij brengen hun dagen door in voorspoed,en in vrede dalen zij in het dodenrijk neer.