18 En toch was Hij het, die hun huizen met overvloed vulde.De raadslag der goddelozen is echter verre van mij.
19 De rechtvaardigen zien het en verheugen zich,en de onschuldige drijft met hen de spot:
20 Waarlijk, onze tegenstanders zijn vernietigd,en het vuur heeft hun nalatenschap verteerd.
21 Gewen u toch aan Hem, opdat gij vrede hebt;daardoor zal uw gewin groot zijn.
22 Neem toch uit zijn mond de onderwijzing aan,en leg zijn woorden weg in uw hart.
23 Wanneer gij u tot de Almachtige bekeert,zult gij gebouwd worden;wanneer gij het onrecht uit uw tent verwijdert,
24 het gouderts wegwerpt in het stof,het goud van Ofir op de rotsgrond der beken,