5 Is niet uw boosheid groot,en zijn uw ongerechtigheden niet eindeloos?
6 Immers, zonder oorzaak naamt gij pand van uw broeders,en berooiden trokt gij de klederen uit;
7 de amechtige gaaft gij geen water te drinken,de hongerige onthieldt gij brood;
8 maar de man met krachtige arm, die behoorde het land,en de aanzienlijke, die woonde er,
9 weduwen liet gij ledig heengaan,en de armen der wezen werden verbrijzeld.
10 Daarom zijn strikken rondom u,en heeft schrik u plotseling verbijsterd.
11 Of ziet gij de duisternis niet,en de watervloed die u overdekt?