7 de amechtige gaaft gij geen water te drinken,de hongerige onthieldt gij brood;
8 maar de man met krachtige arm, die behoorde het land,en de aanzienlijke, die woonde er,
9 weduwen liet gij ledig heengaan,en de armen der wezen werden verbrijzeld.
10 Daarom zijn strikken rondom u,en heeft schrik u plotseling verbijsterd.
11 Of ziet gij de duisternis niet,en de watervloed die u overdekt?
12 Woont God niet in de hoge hemel?Zie toch, hoe hoog de hoogste sterren staan!
13 Maar gij denkt: Wat weet God?Kan Hij richten door de donkerheid heen?