3 O, dat ik Hem wist te vinden,dat ik tot zijn woning mocht komen!
4 Dan zou ik Hem mijn rechtszaak uiteenzettenen mijn mond met bewijzen vullen.
5 Ik zou de woorden vernemen, die Hij mij zou antwoorden,en ik zou verstaan, wat Hij mij zou zeggen.
6 Zou Hij met overmacht tegen mij strijden?Neen, maar Hij zou acht op mij slaan.
7 Dan zou een oprechte bij Hem pleiten,en zou ik voorgoed aan mijn Rechter ontkomen.
8 Zie, ga ik naar het oosten, Hij is er niet;en naar het westen, ik bespeur Hem niet;
9 werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem niet;keert Hij Zich naar het zuiden, ik zie Hem niet.