5 Ik zou de woorden vernemen, die Hij mij zou antwoorden,en ik zou verstaan, wat Hij mij zou zeggen.
6 Zou Hij met overmacht tegen mij strijden?Neen, maar Hij zou acht op mij slaan.
7 Dan zou een oprechte bij Hem pleiten,en zou ik voorgoed aan mijn Rechter ontkomen.
8 Zie, ga ik naar het oosten, Hij is er niet;en naar het westen, ik bespeur Hem niet;
9 werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem niet;keert Hij Zich naar het zuiden, ik zie Hem niet.
10 Want Hij weet, hoe mijn wandel is;toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn.
11 Mijn voet bleef vast in zijn spoor,ik hield zijn weg zonder af te buigen;