4 Met wiens hulp hebt gij zulke woorden geuit,en wiens geest ging van u uit?
5 De schimmen krimpen ineenonder de wateren, en hun bewoners.
6 Het dodenrijk ligt voor Hem open,het verderf heeft geen bedekking.
7 Hij spant het noorden uit over de baaierd,Hij hangt de aarde op aan het niet.
8 Hij bindt de wateren bijeen in zijn wolken,zonder dat het wolkendek daaronder scheurt.
9 Hij bedekt de aanblik van zijn troondoor daarover zijn wolken uit te spreiden.
10 Hij trok een kring over het watervlak,tot waar het licht aan de duisternis grenst;