14 als zijn kinderen talrijk worden – het is voor het zwaard,en zijn spruiten worden niet met brood verzadigd;
15 wie van hem overblijven, worden door de pest ten grave gesleept,en hun weduwen wenen niet.
16 Al hoopt hij geld op als stofen verschaft zich kleding als leem –
17 hij verschaft zich die, maar de rechtvaardige bekleedt er zich mee,en de onschuldigen verdelen het geld.
18 Zijn huis bouwt hij als een mot,of een hut, zoals een wachter die maakt.
19 Rijk legt hij zich ter ruste, maar hij kan het niet weer doen,hij doet zijn ogen open en er is niets meer.
20 Verschrikkingen grijpen hem aan als waterstromen,bij nacht rukt de storm hem weg;