20 Verschrikkingen grijpen hem aan als waterstromen,bij nacht rukt de storm hem weg;
21 de oostenwind neemt hem op, en daar gaat hij –,die stormt hem weg van zijn plaats.
22 Zonder erbarmen werpt Hij (zijn pijlen) naar hem,en ijlings moet hij voor zijn hand vluchten.
23 Men klapt over hem in de handenen fluit uit zijn woonplaats hem na.