6 Haar gesteente is de vindplaats van lazuursteen,die goudstofjes bevat.
7 Het pad daarheen – geen roofvogel kent het,het oog van de gier bespeurt het niet;
8 de trotse dieren betreden het niet,de leeuw schrijdt er niet over.
9 (De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,hij woelt de bergen om van hun wortel af;
10 in de rotsen houwt hij gangen uit,en allerlei kostbaars ziet zijn oog;
11 de bronnen der stromen damt hij af,en hij brengt het verborgene aan het licht.
12 Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden,en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?