17 ik verbrijzelde het gebit van de verkeerdeen rukte de prooi uit zijn tanden.
18 Ik dacht: Tegelijk met mijn nest zal ik de geest gevenen mijn dagen vermeerderen als de feniks.
19 Mijn wortel was voor het water toegankelijk,en de dauw overnachtte op mijn takken.
20 Mijn eer was altijd nieuw bij mij,en mijn boog verjongde zich in mijn hand.
21 Men luisterde naar mij en wachtte af,men hoorde zwijgend naar mijn raad.
22 Na mijn woord sprak niemand meer,en mijn rede druppelde op hen neder.
23 Men wachtte op mij als op de regen,en opende de mond als naar voorjaarsregen.