22 Gij heft mij op de wind en voert mij wegen doet mij in noodweer vergaan.
23 Ja, ik weet: Gij voert mij ten dode,naar de verzamelplaats van al wat leeft.
24 Waarlijk, zal men tot de neergestorte de hand niet uitstrekken,indien hij in zijn ongeluk hulpeloos is?
25 Weende ik niet over hem die zware dagen had?Was ik niet bekommerd over de arme?
26 Ik verwachtte het goede, maar het kwade kwam;ik verbeidde het licht, maar de duisternis kwam.
27 Mijn binnenste kookt en komt niet tot rust,dagen van ellende hebben mij overvallen.
28 Treurend, zonder zonnelicht, ga ik daarheen,om hulp roepend sta ik in de gemeente.