1 Toen hielden deze drie mannen op Job te antwoorden, omdat hij in eigen ogen rechtvaardig was.
2 En de toorn van Elihu, de zoon van Barakel, de Buziet, uit het geslacht van Ram, ontbrandde; tegen Job ontbrandde zijn toorn, omdat deze zich tegenover God voor rechtvaardig hield,
3 en tegen diens drie vrienden ontbrandde zijn toorn, omdat zij geen antwoord gevonden en Job nochtans schuldig verklaard hadden.
4 Maar Elihu had gewacht Job aan te spreken, omdat zij ouder waren dan hij.