26 Als goddelozen tuchtigt Hij hen,ter plaatse waar men het ziet,
27 omdat zij van Hem zijn afgeweken,op geen zijner wegen acht hebben geslagen,
28 zodat zij het gejammer van de geringetot Hem deden doordringen,en Hij het geschrei der ellendigen hoorde.
29 Als Hij Zich stilhoudt, wie zal dan veroordelen?Als Hij zijn gelaat voor iemand verbergt,wie zal dan naar hem omzien– om het even of het een volk of een enkeling betreft –,
30 opdat niet een godvergeten mens koning zij,uit degenen die valstrikken voor het volk zijn.
31 Maar als iemand tot God zegt:Ik ben overmoedig geweest, ik zal niet meer geweld plegen;
32 wat ik niet inzie, onderricht Gij mij daarin;indien ik onrecht gedaan heb, ik zal het niet weer doen –