4 Laten wij voor onszelf uitmaken wat recht is,met elkander beslissen wat goed is.
5 Want Job zegt: Ik ben in mijn recht,maar God heeft mij mijn recht onthouden;
6 ondanks mijn recht sta ik als leugenaar,hoewel ik onschuldig ben, is mijn wonde onheelbaar.
7 Wie is een man als Job,die godslastering indrinkt als water,
8 die in het gezelschap van bedrijvers van ongerechtigheid verkeerten omgang heeft met goddeloze lieden?
9 Want hij heeft gezegd: Het baat de mens niet,als hij behagen heeft in de omgang met God.
10 Daarom, gij verstandige lieden, luistert naar mij:God is verre van goddeloosheid, de Almachtige van onrecht.