1 Voorts hief Elihu aan en zeide:
2 Houdt gij dat voor recht,en noemt gij dat: mijn gerechtigheid tegenover God,
3 dat gij zegt, wat baat het u?In hoeverre ben ik beter af dan wanneer ik zondig?
4 Ik zal u bescheid gevenen uw vrienden met u:
5 Aanschouw de hemel en zie,geef acht op de wolken, hoog boven u;
6 indien gij zondigt, wat doet gij Hem daarmee aan?Al zijn uw overtredingen vele, wat maakt gij Hem daarmee?
7 Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem daarmee?Of wat kan Hij uit uw hand ontvangen?