4 Zijn stem brult achter Hem aan,Hij dondert met de stem zijner majesteiten houdt ze niet terug, wanneer zijn stem zich laat horen.
5 Wonderbaar dondert God met zijn stem;Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet;
6 want tot de sneeuw zegt Hij: Val op aarde!en tot de stortregen en de regenstromen: Wordt machtig!
7 De hand van alle mensen verzegelt Hij,opdat alle mensen die Hij gemaakt heeft, het inzien.
8 Het gedierte gaat in zijn schuilplaatsen legt zich neer in zijn holen.
9 De storm komt uit de voorraadkamer,en de koude uit de schuren.
10 Door zijn goddelijke adem maakt Hij het ijs,de watervlakte wordt als gegoten metaal.