29 Uit wier schoot komt het ijs te voorschijn,en de rijp des hemels, wie baart die?
30 Als tot steen verdichten zich de wateren,en de vlakte van de watervloed sluit zich aaneen.
31 Kunt gij de banden der Pleiaden binden,of de boeien van de Orion slaken?
32 Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan,en bestuurt gij de Beer met zijn jongen?
33 Kent gij de inzettingen des hemels,bepaalt gij zijn heerschappij over de aarde?
34 Kunt gij uw stem tot de wolken verheffen,zodat een stroom van water u bedekt?
35 Kunt gij de bliksemen uitzenden, zodat zij heengaanen tot u zeggen: Hier zijn wij?