9 toen Ik wolken maakte tot haar kleeden duisternis tot haar windselen;
10 toen Ik de door Mij gestelde grens uitbrak,grendel en deuren aanbracht;
11 toen Ik sprak: Tot hiertoe en niet verder zult gij komen,hier zal de trots uwer golven blijven staan!
12 Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden,de dageraad zijn plaats aangewezen,
13 om de zomen der aarde aan te grijpen,zodat de goddelozen van haar worden afgeschud?
14 Zij verandert zich als leem, waarin een zegel wordt gedrukt,de dingen staan daar als in een kleed.
15 Dan wordt de goddelozen hun licht ontnomen,en de opgeheven arm wordt gebroken.