11 hij zoekt de bergen af als zijn weideen speurt naar al wat groen is.
12 Zou de woudos u dienstbaar willen zijn,willen overnachten bij uw kribbe?
13 Kunt gij de woudos met een touw in de vore dwingen?Zal hij achter u de dalgrond eggen?
14 Vertrouwt gij op hem, omdat zijn kracht zo groot is?of laat gij aan hem uw zwoegen over?
15 Rekent gij op hem, dat hij uw koren zal binnenhalenen het naar uw dorsvloer zal samenbrengen?
16 Vrolijk klapwieken de vleugels van de struis;zijn dat liefderijke slagpennen en veren,
17 als zij haar eieren overlaat aan de aardeen ze warm laat worden in het zand,