1 Toen nam de Temaniet Elifaz het woord en zeide:
2 Zou het u verdrieten, wanneer men beproefteen woord tot u te spreken?Wie toch zou zijn woorden kunnen inhouden?
3 Zie, gij hebt velen vermaand,en slappe handen hebt gij gesterkt,
4 uw woorden hebben de struikelende opgericht,en knikkende knieën hebt gij gestevigd;
5 maar nu komt het tot u, en gij zijt moedeloos,het treft u, en gij staat verbijsterd.
6 Is dan niet uw godsvrucht uw toevlucht,uw onberispelijke wandel uw hoop?