3 Zie, gij hebt velen vermaand,en slappe handen hebt gij gesterkt,
4 uw woorden hebben de struikelende opgericht,en knikkende knieën hebt gij gestevigd;
5 maar nu komt het tot u, en gij zijt moedeloos,het treft u, en gij staat verbijsterd.
6 Is dan niet uw godsvrucht uw toevlucht,uw onberispelijke wandel uw hoop?
7 Bedenk toch: wie kwam ooit onschuldig om,en waar werden oprechten verdelgd?
8 Naar ik gezien heb: wie onrecht ploegenen moeite zaaien, die maaien het.
9 Door Gods adem vergaan zij,door het blazen van zijn neus komen zij om.