10 Uit zijn muil komen fakkels,vuurvonken schieten eruit.
11 Uit zijn neusgaten komt een dampals uit een kokende en dampende pot.
12 Zijn adem zet kolen in brand,en een vlam stijgt op uit zijn muil.
13 In zijn nek zetelt kracht,ontsteltenis springt voor hem uit.
14 Zijn vleeskwabben sluiten vast aaneen,onbeweeglijk aan hem vastgegoten.
15 Zijn binnenste is hard als steen,hard als een onderste molensteen.
16 Verheft hij zich, dan worden machtigen bevreesd,zij geraken buiten zichzelf van ontzetting.