6 Zijn rug bestaat uit beschermende schilden,aaneengesloten als een nauwpassend zegel.
7 Zo dicht raakt het ene het andere,dat de wind er niet tussen kan komen;
8 het ene kleeft aan het andere,zij grijpen onafscheidelijk ineen.
9 Zijn niezen doet licht schitteren,zijn ogen zijn als de wimpers van de dageraad.
10 Uit zijn muil komen fakkels,vuurvonken schieten eruit.
11 Uit zijn neusgaten komt een dampals uit een kokende en dampende pot.
12 Zijn adem zet kolen in brand,en een vlam stijgt op uit zijn muil.