8 het ene kleeft aan het andere,zij grijpen onafscheidelijk ineen.
9 Zijn niezen doet licht schitteren,zijn ogen zijn als de wimpers van de dageraad.
10 Uit zijn muil komen fakkels,vuurvonken schieten eruit.
11 Uit zijn neusgaten komt een dampals uit een kokende en dampende pot.
12 Zijn adem zet kolen in brand,en een vlam stijgt op uit zijn muil.
13 In zijn nek zetelt kracht,ontsteltenis springt voor hem uit.
14 Zijn vleeskwabben sluiten vast aaneen,onbeweeglijk aan hem vastgegoten.