17 Wat is de mens, dat Gij hem zo groot achten uw aandacht op hem vestigt,
18 dat Gij elke morgen hem bezoekt,elk ogenblik hem beproeft?
19 Wanneer zult gij eindelijk uw blik van mij afwenden,mij loslaten, zodat ik mijn speeksel kan wegslikken?
20 Heb ik gezondigd, wat doe ik U daarmee aan,Bewaker der mensen?Waarom stelt Gij mij tot uw mikpunt,zodat ik mijzelf tot een last geworden ben?
21 En waarom vergeeft Gij mijn overtreding nieten doet Gij mijn ongerechtigheid niet weg?Want weldra zal ik nederliggen in het stof;dan zult Gij mij zoeken, maar ik zal niet meer zijn.