3 zo werden mij maanden van ellende toebedeeld,en nachten van moeite mij beschoren.
4 Als ik ga slapen, denk ik: Wanneer zal ik opstaan?Maar de avond rekt zich, en zo word ik zatvan woelen tot de schemering.
5 Mijn lichaam is met maden en korsten stof overdekt,mijn huid klopt en ettert.
6 Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel,en spoeden ten einde zonder hoop.
7 Bedenk toch, dat mijn leven een ademtocht is;mijn oog zal het goede niet weer zien.
8 Het oog van hem die mij ziet, zal mij niet meer aanschouwen;uw ogen richten zich op mij en ik ben niet meer.
9 Gelijk een wolk verdwijnt en wegdrijft,zo stijgt wie in het dodenrijk nederdaalt, niet weer op.