16 Daarom moet ik wenen,mijn oog, mijn oog vliet van water,want verre van mij is de troosterdie mijn ziel verkwikken zou;mijn zonen zijn verbijsterd –zo machtig is de vijand!
17 Sion strekt haar handen uit,niemand is er, die haar troost;de Here riep tegen Jakobzijn naburen als tegenstanders op.Jeruzalem is gewordenals een onreine in hun midden.
18 Hij, de Here, is rechtvaardig,want tegen zijn woord ben ik weerspannig geweest.Hoort toch, al gij volken,en ziet mijn smart;mijn jonkvrouwen en mijn jongelingenzijn in gevangenschap gegaan.
19 Ik heb geroepen om mijn minnaars,zij lieten mij bedrogen staan.Mijn priesters en mijn oudstenzijn in de stad bezweken,toen zij voor zich voedsel zochten,om het leven te rekken.
20 Zie, Here, hoe bang het mij is;mijn binnenste is vol onrust,mijn hart keert zich om in mijn borst,omdat ik zeer weerspannig geweest ben.Buiten maakt het zwaard kinderloos,binnenshuis de pest.
21 Zij horen, hoe ik zucht,maar niemand is er, die mij troost;al mijn vijanden hebben mijn rampspoed vernomen;zij verblijden zich, dat Gij het gedaan hebt,dat Gij hebt doen komen de dag die Gij hadt aangekondigd –dat zij mogen worden gelijk ik,
22 dat al hun boosheid kome voor uw aangezicht!Doe aan hen,gelijk Gij aan mij hebt gedaanvanwege al mijn overtredingen,want menigvuldig zijn mijn zuchtenen mijn hart is ziek.