17 de steenuil, de aalscholver en de oehoe,
18 de witte uil, de pelikaan, de aasgier
19 en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.
20 Alle wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat – dat zal u een gruwel zijn.
21 Deze echter moogt gij eten van al het wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat: die boven zijn voeten dijen heeft om daarmee over de grond te springen.
22 Deze moogt gij daarvan eten: alle soorten sprinkhanen, alle soorten treksprinkhanen, alle soorten veldsprinkhanen en alle soorten kleine treksprinkhanen.
23 Maar alle wemelend gedierte met vleugels, dat vier poten heeft, dat zal u een gruwel zijn.