18 de witte uil, de pelikaan, de aasgier
19 en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.
20 Alle wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat – dat zal u een gruwel zijn.
21 Deze echter moogt gij eten van al het wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat: die boven zijn voeten dijen heeft om daarmee over de grond te springen.
22 Deze moogt gij daarvan eten: alle soorten sprinkhanen, alle soorten treksprinkhanen, alle soorten veldsprinkhanen en alle soorten kleine treksprinkhanen.
23 Maar alle wemelend gedierte met vleugels, dat vier poten heeft, dat zal u een gruwel zijn.
24 Aan deze verontreinigt gij u; ieder die hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot de avond,