24 Aan deze verontreinigt gij u; ieder die hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot de avond,
25 en ieder die van hun aas opneemt, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond.
26 Alle dieren die gespleten hoeven hebben, maar niet geheel doorkloofde hoeven, en die niet herkauwen, zullen u onrein zijn; ieder die ze aanraakt, zal onrein zijn.
27 Ook alle zoolgangers onder al de viervoetige dieren zullen u onrein zijn: ieder die hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot de avond.
28 En hij die hun aas opneemt, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond; onrein zullen zij u zijn.
29 Dit zal u het onreine zijn onder het wemelend gedierte dat op de grond wemelt: de mol, de muis en alle soorten padden;
30 en de egel, de waraan en de hagedis, de slak en het kameleon.