1 De Here sprak tot Mozes:
2 Dit zal de wet voor de melaatse zijn ten dage van zijn reiniging: hij zal tot de priester gebracht worden,
3 en de priester zal uitgaan buiten de legerplaats; wanneer de priester hem beziet en het blijkt, dat de plaag der melaatsheid genezen is, van de melaatse is geweken,
4 dan zal de priester gebieden voor hem die gereinigd moet worden, twee levende, reine vogels te nemen, ook cederhout, scharlaken en hysop.
5 De priester zal gebieden de ene vogel te slachten boven een aarden pot met levend water.
6 De levende vogel echter zal hij nemen benevens het cederhout, het scharlaken en de hysop, en hij zal die met de levende vogel dopen in het bloed van de vogel die boven het levende water geslacht is.
7 En hij zal hem die van de melaatsheid gereinigd moet worden, zevenmaal besprenkelen en hem reinigen, en de levende vogel zal hij in het open veld laten wegvliegen.