4 dan zal de priester gebieden voor hem die gereinigd moet worden, twee levende, reine vogels te nemen, ook cederhout, scharlaken en hysop.
5 De priester zal gebieden de ene vogel te slachten boven een aarden pot met levend water.
6 De levende vogel echter zal hij nemen benevens het cederhout, het scharlaken en de hysop, en hij zal die met de levende vogel dopen in het bloed van de vogel die boven het levende water geslacht is.
7 En hij zal hem die van de melaatsheid gereinigd moet worden, zevenmaal besprenkelen en hem reinigen, en de levende vogel zal hij in het open veld laten wegvliegen.
8 En hij die gereinigd moet worden, zal zijn klederen wassen, al zijn haar afscheren en zich in water baden, en hij zal rein zijn: daarna zal hij in de legerplaats komen, maar zeven dagen buiten zijn tent blijven.
9 Op de zevende dag zal hij al zijn haar afscheren: zijn hoofd, zijn baard en zijn wenkbrauwen, al zijn haar zal hij afscheren, zijn klederen wassen en zijn lichaam in water baden; en hij zal rein zijn.
10 En op de achtste dag zal hij twee gave schapen nemen, en één eenjarige gave ooi en drie tienden efa fijn meel als spijsoffer, aangemaakt met olie, en één log olie.