46 En hij die in het huis komt gedurende al de dagen dat men het afgesloten heeft, zal onrein zijn tot de avond.
47 En hij die zich te slapen legt in dat huis, zal zijn klederen wassen; ook hij die in dat huis eet, zal zijn klederen wassen.
48 Maar wanneer de priester komt en het beziet en het blijkt, dat de plaag zich niet heeft uitgebreid in het huis, nadat het huis bepleisterd was, dan zal de priester het huis rein verklaren, omdat de plaag genezen is.
49 Dan zal hij, om het huis te ontzondigen, twee vogels, cederhout, scharlaken en hysop nemen.
50 Hij zal de ene vogel slachten boven een aarden pot met levend water.
51 Het cederhout, de hysop, het scharlaken en de levende vogel zal hij nemen en ze dopen in het bloed van de geslachte vogel en het levende water, en zevenmaal dat huis besprenkelen.
52 Zo zal hij het huis ontzondigen met het bloed van de vogel, het levende water, de levende vogel, het cederhout, de hysop en het scharlaken.