26 Elk bed waarop zij ligt, al de tijd dat zij vloeit, zal voor haar zijn als het bed van haar maandelijkse onreinheid, en elk voorwerp waarop zij zit, zal onrein zijn als in de onreinheid van haar maandelijkse onreinheid.
27 Ieder die deze dingen aanraakt, zal onrein zijn, zijn klederen wassen, zich baden in water, en onrein zijn tot de avond.
28 Maar indien zij van haar vloed rein geworden is, dan zal zij nog zeven dagen tellen en daarna zal zij rein zijn.
29 Op de achtste dag zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen en ze tot de priester brengen naar de ingang van de tent der samenkomst.
30 En de priester zal de ene tot een zondoffer en de andere tot een brandoffer bereiden; zo zal de priester verzoening over haar doen voor het aangezicht des Heren, om haar onreine vloed.
31 Zo zult gij de Israëlieten zuiveren van hun onreinheid, opdat zij niet in hun onreinheid sterven, wanneer ze mijn woning, die in hun midden is, zouden verontreinigen.
32 Dit is de wet aangaande hem die een vloeiing heeft of die een zaaduitstorting heeft, waardoor men onrein wordt,