5 Ieder die zijn bed aanraakt, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond.
6 Wie zit op een voorwerp, waarop hij die de vloeiing heeft, gezeten heeft, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond.
7 Wie het lichaam van hem die de vloeiing heeft, aanraakt, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond.
8 Wanneer hij die de vloeiing heeft, op een reine spuwt, dan zal deze zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond.
9 En elk zadel, waarop hij die de vloeiing heeft, rijdt, zal onrein zijn.
10 En ieder, die iets aanraakt dat onder hem is, zal onrein zijn tot de avond; wie dit opneemt, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond.
11 En ieder, welke hij die de vloeiing heeft aanraakt zonder de handen met water te hebben afgespoeld, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond.