19 En tot een vrouw in haar maandelijkse onreinheid zult gij niet naderen, om haar schaamte te ontbloten.
20 En met de vrouw van uw naaste zult gij geen vleselijke gemeenschap hebben, zodat gij u met haar verontreinigt.
21 En gij zult geen van uw kinderen overgeven, om het aan de Moloch te wijden, opdat gij de naam van uw God niet ontwijdt. Ik ben de Here.
22 En gij zult geen gemeenschap hebben met een, die van het mannelijk geslacht is, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw: een gruwel is het.
23 En met geen enkel dier zult gij vleselijke gemeenschap hebben, om u daarmee te verontreinigen; en een vrouw mag niet staan voor een dier, om daarmee gemeenschap te hebben: schandelijke ontucht is het.
24 Verontreinigt u niet door dit alles, want door dit alles hebben zich verontreinigd de volken die Ik voor u uit wegdrijf.
25 Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het land zijn inwoners uitspuwde.