10 En een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, zal zeker ter dood gebracht worden; zowel de overspeler als de overspeelster.
11 Een man die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, de schaamte zijns vaders heeft hij ontbloot – beiden zullen zeker ter dood gebracht worden, hun bloedschuld is op hen.
12 Een man die gemeenschap heeft met zijn schoondochter – beiden zullen zeker ter dood gebracht worden, schandelijke ontucht hebben zij bedreven, hun bloedschuld is op hen.
13 Een man die gemeenschap heeft met iemand van het mannelijk geslacht, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw, – beiden hebben een gruwel gedaan, zij zullen zeker ter dood gebracht worden, hun bloedschuld is op hen.
14 Een man die een vrouw en ook haar moeder neemt – bloedschande is het – met vuur zal men hem en haar verbranden, opdat er geen bloedschande in uw midden zij.
15 Een man die met een dier gemeenschap heeft, zal zeker ter dood gebracht worden; het dier zal men afmaken.
16 Een vrouw die tot enig dier nadert, opdat het met haar gemeenschap hebbe – de vrouw en het dier zult gij doden, zij zullen zeker ter dood gebracht worden, hun bloedschuld is op hen.