4 Indien echter het volk des lands oogluikend toelaat, dat die man van zijn kinderen aan de Moloch geeft en hem niet ter dood brengt,
5 dan zal Ik mijn aangezicht tegen die man en tegen zijn geslacht keren en Ik zal hem en allen die hem in zijn overspelige verering van de Moloch volgen, uit het midden van hun volk uitroeien.
6 En iemand, die zich tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten wendt, om die overspelig na te lopen – tegen zo iemand zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien.
7 Heiligt u dan, en weest heilig, want Ik ben de Here, uw God.
8 Zo zult gij mijn inzettingen nauwgezet in acht nemen; Ik ben de Here, die u heilig.
9 Wanneer er iemand is, die zijn vader of zijn moeder vervloekt, die zal zeker ter dood gebracht worden; zijn vader of zijn moeder heeft hij vervloekt, zijn bloedschuld is op hem.
10 En een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, zal zeker ter dood gebracht worden; zowel de overspeler als de overspeelster.