11 Bij geen enkele dode zal hij komen; aan zijn vader of moeder zal hij zich niet verontreinigen.
12 Het heiligdom zal hij niet verlaten, opdat hij het heiligdom van zijn God niet ontheilige, want de wijding van de zalfolie van zijn God is op hem: Ik ben de Here.
13 Een vrouw in haar maagdelijke staat zal hij nemen.
14 Een weduwe, een verstotene, een onteerde of ontuchtige vrouw – deze zal hij niet huwen, maar een maagd uit zijn volksgenoten zal hij tot vrouw nemen,
15 opdat hij zijn nakomelingen onder zijn volksgenoten niet ontheilige, want Ik ben de Here, die hem heilig.
16 En de Here sprak tot Mozes aldus:
17 Spreek tot Aäron: Wie van uw nakomelingen in latere geslachten een lichaamsgebrek heeft, zal niet naderen om de spijze van zijn God te offeren,