1 Dit is de wet op het schuldoffer: het is allerheiligst.
2 Ter plaatse waar men het brandoffer slacht, zal men het schuldoffer slachten; en het bloed daarvan zal men rondom op het altaar sprengen.
3 Al het vet daarvan zal men offeren, de vetstaart en het vet dat de ingewanden bedekt.
4 Ook de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden is, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen.
5 De priester zal dit op het altaar in rook doen opgaan als een vuuroffer voor de Here; het is een schuldoffer.
6 Allen die van het mannelijk geslacht zijn onder de priesters, zullen het eten; op een heilige plaats zal het gegeten worden; het is allerheiligst.