2 Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, beide gaaf, en breng ze voor het aangezicht des Heren.
3 En tot de Israëlieten zult gij spreken: Neemt een geitebok ten zondoffer, en ten brandoffer een kalf en een schaap, elk één jaar oud, en gaaf.
4 Daarbij een rund en een ram ten vredeoffer om ze voor het aangezicht des Heren te offeren, benevens een spijsoffer, met olie aangemaakt, want heden zal u de Here verschijnen.
5 Toen brachten zij hetgeen Mozes geboden had naar de tent der samenkomst, en de gehele vergadering naderde en stond voor het aangezicht des Heren.
6 En Mozes zeide: Dit is het, wat de Here u geboden heeft te doen, opdat de heerlijkheid des Heren u verschijne.
7 Toen zeide Mozes tot Aäron: Nader tot het altaar en bereid uw zondoffer en uw brandoffer en doe verzoening voor u en voor het volk; bereid daarna de offergave des volks en doe voor hen verzoening, zoals de Here geboden heeft.
8 Toen naderde Aäron tot het altaar en slachtte het kalf dat voor hem ten zondoffer bestemd was.