24 Halloches, Pilcha, Sobek,
25 Rechum, Chasabna, Maäseja,
26 Achia, Chanan, Anan,
27 Malluk, Charim en Baäna.
28 En het overige volk, de priesters, de Levieten, de poortwachters, de zangers, de tempelhorigen en al wie zich van de volken der landen had afgescheiden om de wet Gods te onderhouden, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, al wie tot de jaren des onderscheids gekomen was,
29 sloten zich aan bij hun broeders, hun voornaamsten, en verplichtten zich onder zelfvervloeking en onder ede, om te wandelen naar de wet van God, die door de dienst van Mozes, de knecht Gods, gegeven was, en om naarstig te onderhouden al de geboden, verordeningen en inzettingen van de Here, onze Here.
30 Verder (verplichtten wij ons), dat wij onze dochters niet zouden geven aan de volken des lands en hun dochters niet tot vrouw zouden nemen voor onze zonen.