36 eveneens de eerstgeborenen van onze zonen en van ons vee, zoals in de wet is voorgeschreven, de eerstgeborenen van onze runderen en van ons kleinvee, te brengen naar het huis van onze God tot de priesters, die dienst doen in het huis van onze God.
37 De eerstelingen van ons gerstemeel – de ons opgelegde heffingen – en van alle boomvruchten, most en olie zullen wij tot de priesters, naar de vertrekken van het huis onzes Gods, brengen, en de tienden van onze akker tot de Levieten, en zij, de Levieten, zullen de tienden heffen in al onze landbouwsteden.
38 Een priester, een zoon van Aäron, zal de Levieten vergezellen, wanneer de Levieten de tienden heffen, en de Levieten zullen een tiende van de tienden brengen naar het huis van onze God, naar de vertrekken van het voorraadhuis.
39 Want naar die vertrekken moeten de Israëlieten en de Levieten de heffing van koren, most en olie brengen; daar bevindt zich het heilige gerei en zijn de dienstdoende priesters, de poortwachters en de zangers. Het huis van onze God willen wij niet aan zijn lot overlaten.