29 en uit Bet-Haggilgal en de velden van Geba en Azmawet; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem.
30 En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de poorten en de muur.
31 Toen liet ik de oversten van Juda de muur beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de muur in de richting van de Aspoort.
32 Daarachter gingen Hosaäja, en de helft der oversten van Juda;
33 en Azarja, Ezra en Mesullam;
34 Jehuda, Benjamin, Semaja en Jirmeja;
35 en van de priesterzonen, met trompetten: Zekarja, de zoon van Jonatan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf;