26 de tempelhorigen woonden op de Ofel – tot bij de Waterpoort aan de oostzijde, en de uitspringende toren.
27 Verderop herstelden de Tekoïeten een volgend stuk van bij de grote uitspringende toren tot aan de muur van de Ofel.
28 Vanaf de Paardenpoort waren de priesters bezig, ieder tegenover zijn huis.
29 Verderop was bezig Sadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis. Verderop weer was bezig Semaja, de zoon van Sekanja, de wachter van de Oostpoort.
30 Verderop herstelden Chananja, de zoon van Selemja, en Chanun, de zesde zoon van Salaf, een volgend stuk. Verderop was bezig Mesullam, de zoon van Berekja, tegenover zijn kamer.
31 Verderop was bezig Malkia, de goudsmid, tot aan het huis der tempelhorigen en der handelaren, tegenover de Wachtpoort en tot de bovenzaal aan de hoek.
32 En tussen de bovenzaal aan de hoek en de Schaapspoort waren de goudsmeden en de handelaars met het herstellingswerk bezig.